In Kringwinkel Centrum is mijn plek een tafel bij het raam aan de straat, net naast de entree. ‘Deze tafel is voorlopig niet te koop’, staat op het etiket. Hij is bedoeld als buffer om te voorkomen dat de etalage overhoop gegooid wordt door geïnteresseerde klanten. Deze plek in de winkel maakt me enigszins portier.
Een vrouw met een gegroefd gezicht komt binnen. Ik begroet haar en in één adem nodig ik haar uit mee te tekenen. Ze draagt een ski-jack dat op een dons-dekbed lijkt. Ik realiseer me dat ik het koud heb en dat mijn trui nog thuis op de leuning van de bank ligt. Snel neemt ze een stift aan, bekijkt het ding, haalt de dop eraf, kijkt hoe ik teken en begint mee vierkanten te tekenen op een tafelpoot. Af en toe kijkt ze me even aan zonder iets te zeggen. Na vijf minuten stopt ze met tekenen en begint te praten.
“De meeste van mijn vrienden zijn homo. Mijn beste vriend is net met pensioen en zijn vriend gaat volgend jaar. Ik ga graag met homo’s om. Ze zijn eerlijker. Ze zijn vriendelijker tegen vrouwen. Met homo’s weet je waar je aan toe bent. Die gaan niet achter je rug allerlei onzin uithalen.” Sommige oude mensen hebben een uitstraling waardoor je weet dat ze vroeger onweerstaanbaar geweest moeten zijn. Als ze praat lichten haar ogen op tussen de lijnen in haar gezicht; een contrast dat zowel haar ogen als lijnen mooi accentueert.
Met twinkelende ogen zegt ze zacht: “Ik was een piraat. Op mijn 16e nam ik de auto van mijn vader en reed uiteindelijk de gracht in. Ik kreeg twee weken huisarrest. Dat was geen straf, het huis was groot, we hadden konijnen en kippen. Ik had drie ganzen en vertelde ze al mijn geheimen.”
“Een maand geleden heb ik mijn BMW cabrio verkocht aan een achterkleinzoon. Ik ben nu op een leeftijd dat ik beter geen auto meer rijd. Het is jammer dat mijn zoon door een auto werd aangereden toen hij net vier dagen zestien was. Ik gebruik nog altijd zijn portemonnee. Die is versleten maar ja, kijk, zo draag ik hem toch mee.” Er zit een stapel foto’s in: van de zoon als kind, van haarzelf als jonge vrouw. Ik mag ze allemaal zien. We draaien het vierkanten-tafeltje om. In sierlijke krulletters schrijft ze haar naam: Petranella.
Een week later zit ik op dezelfde plek bij het raam, naast de entree. Petra staat buiten, ze zwaait naar me. Zodra ze zit, klap ik mijn laptop open en begin het stukje van vorige week voor te lezen. “Ha, ja!”, valt ze me in de rede, “en je kan ook heel erg lachen met homo’s; die hebben allemaal gevoel voor humor.” Ik lees verder, ze luistert rustig. Als ik even opkijk in de pauze van een komma, lijkt het of ze mediteert. Ook na afloop blijft ze even stil, dan zegt ze: “Nou ja! Van mij mag je het overal voorlezen, ook als de zaal vol is. Zet op internet maar een foto van mij van vroeger bij het verhaal!”
Een jonge vrouw in het zwart, met het haar in een knotje op haar voorhoofd, staat al een paar minuten te kijken naar een thee- en koffiepot. “Gisteren heb ik het suikerpotje hiervan gekocht en heel de avond had ik spijt dat ik ze uit elkaar heb gehaald. Nu kom ik deze ook kopen.” Terwijl ze mee gaat tekenen, zet ik de potten op tafel. Het porselein is verzilverd. De labels tonen serieuze prijzen, hoger dan gemiddeld in de Kringwinkel. Petra pakt de theepot op: “Ik krijg misschien korting.”
Ingehouden lachend komt ze terug van de kassa, de theepot in een krant gewikkeld. “Doe je tas maar open,” zegt ze, “niet zeggen dat ik hem voor jou heb gekocht, dan krijg ik hier ruzie.” De jonge vrouw is even sprakeloos, net als ik, maar opent haar tas.
Petra herschikt haar sjaal, ritst het ski-jack dicht en zegt: “Als je dood bent, kun je niets meer met je geld doen, hè.” Ze draait zich om en stapt de winkel uit.
Foto beginpagina: Carlos Dekeyrel.
