Galerij

Migrant uit Mokum

Om tien uur staan er al klanten te wachten tot de kringwinkel opent. Veel mensen komen omdat tweedehands spullen goedkoper zijn. Sommigen zoeken handel voor  een extra grijpstuiver. Een enkeling vindt een parel. Een maand geleden werd een vaasje van één euro voor vijf en halve ton geveild. Er zijn mensen die even hun huis uit moeten om onder de mensen te zijn. “Ik was in de buurt,” ik dacht “ik spring even binnen.”

In het kantoor staan twee agenten te praten met de coördinatrice van de winkel en vullen de ruimte helemaal. Hun uniform heeft fel oplichtende strepen. Aan de koppelriem zie ik een pistool, een spuitbus, een ploertendoder en onbekende dingen. De zilverkleurige handboeien zijn een sieraad tussen het zwarte gereedschap. Aan hun borst hangt een grote walkie talkie met antenne. De schoenen lijken licht opgepompt, alle attributen zijn ‘dik’. De agenten bewegen hun armen en bovenlichaam wat stroef. Ze staan er kalmpjes bij. In de winkel is niets van hun aanwezigheid te merken.

Drie vrolijke jonge gasten komen de winkel niet zomaar binnen, ze maken entree. Ze spreken Nederlands, Engels en Frans door elkaar. Hun kleding verraadt een voorkeur voor zwart en een vleugje bling. Ze zijn niet op zoek naar iets om te kopen. De jongste van hen: “Wat bent u aan het doen?” “Hier kun je vierkanten op tafel tekenen voor 1 euro per stuk. Strepen 1,50.” Soms raken mijn flauwe grapjes de juiste snaar. Geld blijkt een interessant onderwerp. “Wordt u beroemd? Hoeveel zijn die dingen op tafel waard?” De andere twee komen er bij, misschien zijn ze familie. Ze nemen een stift van me aan en beginnen vierkanten te tekenen. De jongste draait zich om en begint alle voorwerpen één voor één in de zakken van zijn jas te stoppen. Ook de pipo die Annemie heeft betekend. “Salut, hè!”, zegt hij met een stoïcijnse uitdrukking op zijn gezicht, en loopt richting uitgang. Bij de deur draait hij zich om, vouwt dubbel van het lachen. Een oudere vrouw vraagt of hij lastig is. “Nee hoor,” zeg ik “hij is helemaal in orde. Wilt u hem kopen?” “Hem?” roept ze, “hij is mijn zoon!”

“Oh, in dat geval kunt u hem misschien beter verkopen.” Ze kijkt me taxerend aan. Met een lachje noemt ze haar prijs: “Voor een kilo heroïne is ie van u.” Ons lachen rolt door de winkel.

Een kwieke heer komt binnen en heeft me meteen in de smiezen. Op mijn uitnodiging om mee te tekenen gaat hij zonder aarzeling in. Hij neemt de stift aan en draait de dop eraf. In zijn Vlaams hoor ik een bekende tongval. Ha, hij is geboren en opgegroeid in Amsterdam, waar ik meer dan twintig jaar woonde, waar mijn kinderen zijn geboren! Het maakt ons in twee minuten oude bekenden.

Toen ze getrouwd waren, lukte het Anton en zijn lief niet om woonruimte te vinden. Ook toen was er gebrek aan betaalbare woningen. “Zo is het gekomen dat we in 1965 naar Antwerpen gingen en in Merksem kwamen wonen. Reken maar uit, dat is dus vierenvijftig jaar geleden.” Behalve de uitkomst van de som verraadt een waasje over de ogen zijn leeftijd. 

“Kijk, als decoratieschilder was er genoeg werk toen, en nog steeds hoor.” Hij lacht met heel zijn gezicht. “Ik klim nog altijd een ladder op om het plafond te sauzen of een muur te behangen. Ik kan niet stil zitten, weet je.” Met elke zin spreekt hij meer Amsterdams; of verbeeld ik me dat? “Ik mis nog wel eens de directheid van Nederlanders. Hier duurt het langer voor je weet wat je echt aan de mensen hebt. Maar als ze je dan eenmaal omarmen kom je niet gemakkelijk meer van ze af”, voegt hij er met een knipoog aan toe. 

“Ik hou er van om reizigers te bekijken in de buurt van het Centraal Station. Dat is altijd zo mooi: mensen in beweging; misschien wel op weg naar de andere kant van de wereld of juist terug daar vandaan. Dat doe ik elke week een uurtje.

Maar eh, ajuparaplu, ik ga ik mijn vrouw halen. We gaan dansen.”