Een man met zijn haar alle kanten op komt ’t Werkhuys binnen. Hij loopt naar onze tafel bij het raam en kijkt wat we tekenen. Met een papieren bordje geeft hij de jongen een vriendschappelijk tikje op het hoofd en loopt door naar de bar. De jongen merkt het niet. Mijn vraag hoort hij wel, en hij kijkt de man achterna.
“Dat is de circusmeester, ik zit op circusles. Er doet ook een meisje mee dat steeds dierengeluiden maakt. Dat snap ik niet.” De jongen spreekt enthousiast, zijn onderkaak mist een rijtje tanden.
“Mijn moeder is juf bij mij op school. Niet in mijn klas, dat is verboden. Ik ben in klas drie. Mijn moeder in klas 1.” Ontspannen maar geconcentreerd tekent hij vierkantjes op de tafelpoot. Ze worden na elk rijtje kleiner. “Mijn moeder heeft een keer op een beker van u getekend. Helemaal met strepen om de beker heen. Doet u dit tekenen met vierkantjes en strepen voor een goed doel?”
Ik antwoord dat het niet voor een goed doel is, dat ik kunstenaar ben. Dat ik het saai vind om in mijn eentje te tekenen en daarom in het lunchcafé ben.
“Een kunstenaar is toch iemand die voor het museum werkt?”
Ik vertel dat ik dingen uit de Collectie Jaap Kruithof van het MAS kreeg, en die allemaal wit verfde. Dat ik ze mee neem naar ontmoetingsplekken om er met bezoekers op te tekenen, zoals met zijn moeder. Nu ik met deze jongen praat klinkt het als een ingewikkeld verhaal. Maar hij knikt energiek en zegt: “Het is leuk om te tekenen en juist heel gezellig zo!”
De mensen van De Roma vertrekken. Elke woensdag zijn ze er met een groep. Op één man na, tekent niemand van hen mee. Ik ben benieuwd of dat gaat veranderen als ze me langer kennen.
“Een paar dagen geleden zou ik meedoen aan een reclame voor Turkije.” De jongen kijkt op van de kleine vierkanten die hij tekent. Zijn helder blauwe ogen laten de sproetjes blinken. “Voor tv.”
“Dan kun je veel geld sparen”, zeg ik. “Het is schandalig hoeveel daarvoor wordt betaald!”, zegt zijn moeder vanaf een paar tafels verder. Ze heeft haar bord bijna leeg. Haar vader eet soep.
“Dat is mijn opa. Ik heb geen trek vandaag”, en hij tekent rustig verder. “De reclame ging niet door, ik was niet groot genoeg.” Zijn moeder rolt met haar ogen en sluit ze dan even. Ik zie maar weinig mensen die slapen, bedenk ik me. “Dank u voor het mee tekenen, ik moet nu naar de circusles.” Hoe weet die jongen de tijd? Er hangt nergens een klok.
Opa en moeder van de jongen beginnen een dobbelspel. Ze praten op een vertrouwde huiselijke manier met elkaar. Het geluid van de rollende stenen mengt zich met gespreksflarden en de blues uit de luidsprekers. Vandaag staat de muziek harder dan vorige weken. De bardame is eindelijk terug van een reis door Congo, waar ze een goede vriend bezocht. “Nee, dat was niet fijn.” Ik kijk haar verbaasd aan. “Het was traumatisch! Schietpartijen, niet te geloven. Mensen levend verbrand. Voor mijn ogen! Ik ben blij dat ik nog leef. Vannacht was de eerste nacht uit vijf zonder nachtmerries.” Ze vertelt met bibbers in haar stem. “Sorry, de verse munt is op.” Ze schenkt kokend water in het theeglas.
Om half vier komen snel na elkaar een Aziatische man en vijf vrouwen binnen. Ze begroeten elkaar uitbundig, opgewonden bijna. Ze draaien om elkaar en dan ineens, zitten ze rond een tafel. Ik realiseer me dat ik niet weet of het Japanners, Taiwanezen, Koreanen of Chinezen zijn. Twee dragen een soort judo pak. Behalve hun mond praten ze met hun handen, armen en ogen; in vloeiende bewegingen. De soep is klaar en wordt opgelepeld. Het gesprek gaat geanimeerd door. De man drinkt Westmalle tripel bij de soep, de vrouwen koffie en thee.
“Wij zijn hier al heel lang, hoor”, zegt de vrouw met kaarsrechte pony in onvervalst Vlaams. Ze glimlacht naar me. Ik voel me betrapt. “We doen hier Tai Chi.”